In dit artikel wordt dieper ingegaan op hoe module-bestanden omgaan met attributen, zoals Composites, Profiles, Layers en Fills. Wanneer worden wijzigingen wel doorgevoerd en wanneer niet.
De attributenset
Een module-bestand is een versimpeld Archicad bestand waarin alleen de informatie wordt opgeslagen uit het 3D-model , de 2D informatie van de verdiepingen en alleen verwijzingen naar de namen van de attributen die daadwerkelijk gebruikt zijn: de gebruikte lagen, de composites, de lijntypen, enzovoort.
Er worden dus geen gevels, doorsneden en lay-outs opgeslagen en er wordt geen attributenset opgeslagen.
Een module-bestand maakt altijd gebruik van de attributen (arceringen, composieten, lijnen, materialen, lagen en profielen) van het laatste afgesloten Archicad-project. Als er in dat laatst afgesloten project een nieuw(e) laag, materiaal of profiel is aangemaakt, dan wordt dit attribuut ook zichtbaar in het dan geopende module-bestand.
Wanneer er een nieuw attribuut in de Module aangemaakt wordt (bijvoorbeeld een Profile voor een wandprofiel), dan wordt dit attribuut automatisch toegevoegd aan het hoofdproject waarin een Hotlink naar deze Module is geplaatst, tenzij deze naam al bestond.
Het wijzigingen van dit profiel moet ALTIJD gebeuren vanuit het hoofdproject, omdat wijzigingen in attributen niet worden meegenomen.
Stap voor stap attributen aanmaken en wijzigen
-
Nieuwe attributen kunnen in het hoofdproject en in het module-bestand aangemaakt worden
Maar maak bij voorkeur attributen aan in het hoofdproject, wanneer een attribuut namelijk in een module-bestand wordt aangemaakt wordt het alleen aan het hoofdproject toegevoegd bij het updaten, als het nieuwe attribuut een nog niet bestaande attribuutnaam heeft. Bestaat de attribuutnaam al in het hoofdproject, dan wordt het reeds bestaande attribuut gebruikt, ook al ziet dat er anders uit, en de in de module gemaakte wijzigingen worden niet overgenomen.
- Open, om een attribuut aan te passen, altijd het hoofdproject, en pas daar het attribuut naar wens aan.
In het project passen de elementen die het attribuut gebruiken zich direct aan, ook de elementen van de modules.
- Wanneer vervolgens weer in de module gewerkt wordt om verdere wijzigingen door te voeren, sla dan het hoofdproject op en open de module vervolgens in dezelfde Archicad sessie. Het gewijzigde attribuut wordt dan in het module-bestand overgenomen.
Het wordt afgeraden de optie ‘Edit this Module in separate Archicad’ te gebruiken. Hiermee wordt een extra Archicad-sessie opgestart met de basisinstellingen en attributen van de laatste keer dat het programma werd afgesloten. Deze kunnen dus van elk willekeurig ander project zijn. De nieuwe en gewijzigde projectspecifieke attributen zijn daarom niet aanwezig in de Module.
Als er veel wijzigingen zijn in de attributenset heeft het daarom de voorkeur om in dezelfde Archicad sessie te switchen tussen het hoofdproject en de module. Het laatst afgesloten bestand is dan het hoofdproject en nieuw aangemaakte en gewijzigde attributen in het hoofdproject worden dan automatisch aan het module-bestand toegevoegd. Na het eenmaal geopend hebben van beide bestanden kan er gebruik gemaakt worden van File > Open > Recent Documents List… .
Duurt het switchen tussen project en module in dezelfde Archicad sessie te lang, open dan het module-bestand naast het hoofdproject op de volgende manier:
- Zorg dat het het hoofdproject openstaat en er één sessie van Archicad actief is
- Sla het hoofdproject op
- Open het modulebestand in deze sessie van Archicad
- Start vervolgens een tweede sessie van Archicad op
- Open in de tweede Archicad sessie het hoofdproject
Herhaal deze stappen als er meerdere modules open moeten staan.
Wijzig attributen alleen in het hoofdbestand en verplaats deze naar de Module-bestanden via de Attribute Manager. Of gebruik onderstaande methode.
Houd attributen consistent in meerdere bestanden
Attributen gelijkmatig verwerken voor een set van (Module/project) bestanden, werk dan met een aangewezen “attributes.PLN bestand”. Hierin worden alle attributen vooraf gedefinieerd en gecoördineerd. Dit bestand bevat geen model data. Hotlink dit in alle andere (Module/project)bestanden van het project. Op deze manier worden alle kenmerken van de "attributes.PLN ‘ gekopieerd naar alle andere bestanden.
Onthoud dat veranderingen in de attributen op een later tijdsstip niet automatisch worden overgedragen. Het is een vertrekpunt voor alle bestanden en een goede mogelijkheid om alle attributen over meerdere (module-/project-) bestanden te verspreiden.
Attributen worden in het “attributes.PLN”-bestand gewijzigd en door gebruik te maken van de Attribute Manager in alle andere bestanden overschreven. Dit is tijdrovend, dus is het essentieel dat er begonnen wordt met een goede sjabloon met het grootste deel van de attributen vooraf gedefinieerd voor de start van project.
De Attribute Manager is te vinden in het menu Options > Element Attributes > Attribute Manager.
Vanaf Archicad 26 zijn de attributen voor Layers, Building Materials, Surfaces, Composites en Complex Profiles in mappen op te nemen. Als dit voor (bijna) alle attributen is gedaan, zullen de later toegevoegde attributen eenvoudig te vinden zijn doordat deze in de hoofdmap terecht komen, buiten de mappenstructuur.
Attributen beheren / stroomlijnen van een set bestaande bestanden
Wat als er al een reeks gelinkte (module-)bestanden bestaat met verschillende sets attributen? Dit is een mogelijke manier:
- Maak een 'Attributes.pln' bestand op basis van één van de bestanden uit de set van bestanden:
File > New > "Gebruik de instellingen van de nieuwste project ..."
In het algemeen is het hoofdbestand / verzamelbestand het meest geschikt hiervoor.
- Voeg alle attributen van de andere deelprojecten toe aan de 'Attributes.pln'
Gebruik hiervoor de Attribute Manager. Zie voor meer uitleg: Attributen en de Attribute Manager
Nu heeft dit bestand alle attributen van alle projecten die nodig zijn.
In geval alle bestanden al in het hoofdproject staan, heeft dat bestand al alle attributen, echter kan de inhoud tussen de projecten dus verschillend zijn (zie uitleg aan het begin van dit artikel). Overschrijf in dat dat geval het attribuut in 'Attributes.pln' met de correcte versie op basis van naam (index nummers kunnen verschillende zijn)
- Synchroniseer met behulp van de Attribute Manager en de 'Attributes.pln' de verschillende (Module/project)bestanden
Let bij het overschrijven er goed op dat er juist gebruikt gemaakt van index en/of naam.
- Beheer vanaf nu alle attributen vanuit 'Attributes.pln' en gebruik de Attribute Manager om ze over te zetten naar de andere bestanden