Een object wordt in Archicad gemaakt met behulp van standaard gereedschappen en vervolgens opgeslagen als één element. Objecten zijn om meerdere redenen erg geschikt om te gebruiken. Uiteraard is het makkelijk als een bepaald onderdeel herhaald moet worden. Bij wijzigingen hoeft dan alleen het origineel gewijzigd te worden. Ook als het object in meerdere projecten gebruikt wordt. Een ander voordeel is dat de 2D weergave en het 3D model los staan van elkaar. De 2D weergave kan dan een vereenvoudigde of juist meer uitgewerkte weergave zijn.
Als de verschillende onderdelen van het object de eigenschappen van de gereedschappen waar ze mee gemaakt zijn moeten behouden, (de arceringen van de wanden, de mogelijkheid om wanden aan te laten sluiten op andere wanden, enzovoort) dan is het beter gebruik te maken van een Hotlinked Module in plaats van een object. Zie het artikel
Projectonderdelen linken.
Nieuw in Archicad 24 update 3 is
PARAM-O. Perfect voor het maken van aangepaste, parametrische objecten en bouwelementen zonder een enkele regel code of GDL script te schrijven..
3 manieren om een object op te slaan
Selectie opslaan vanuit het 3D venster met een willekeurig camerapositie (aanbevolen methode) Deze methode heeft als voordeel dat de 2D weergave makkelijk is aan te passen. Het automatisch aangemaakte symbool bevat soms te veel lijnen en bevat geen arceringen en hotspots (ankerpunten). Deze kunnen naderhand eenvoudig worden toegevoegd.
Selectie opslaan vanuit het 3D venster met een vaste camerapositie Voor 3D objecten die eenvoudiger te modelleren zijn in een andere richting dan waarmee ze in het model moeten staan Voorbeeld: een spant dat liggend op de plattegrond getekend is, omdat dit eenvoudiger is, maar als object later verticaal geplaatst moet worden.
Selectie opslaan vanuit het plattegrondvenster Voor 3D objecten waarvan de weergave niet vaak hoeft te worden aangepast. Vanuit de plattegrond is het soms sneller aan te maken en de 2D weergave kan op voorhand goed worden ingesteld.
Methode 1 - Opslaan vanuit het 3D venster met een willekeurig camerapositie
Modelleer het gewenste object Gebruik hiervoor de gereedschappen, bestaande objecten, Solid Element Operations, Profiler of een combinatie hiervan.
Open het 3D venster
Selecteer alle onderdelen die bij het object behoren
Ga naar het menu File > Libraries and Objects > Save Selection as... > Object Archicad geeft vervolgens een melding dat het bovenaanzicht van de geselecteerde elementen gebruikt wordt als 2D symbool.
Bepaal vervolgens onder welke naam en in welke bibliotheek het object opgeslagen moet worden Zie ook het artikel Archicad en bibliotheken.
Pas de benamingen en standaardinstellingen voor Surfaces, en 3D contourpennen aan op basis van de gebruikte elementen in het object worden aangemaakt.
Als het 2D symbool van het object niet naar wens is, kan het aangepast worden.:
Selecteer het object
Open het bibliotheekelement via File > Libraries and Objects > Open object....
Ga naar het 2D Symbol venster en pas het aan met 2D gereedschappen. Voeg bijvoorbeeld hotspots/ plaatsingspunten toe, of haal overbodige lijnen weg (Edit > Reshape > Linework Consolidation of Fill Consolidation).
Gebruik eventueel witte of niet zichtbare arceringen (pen 0, lege arcering) zodat het object makkelijk selecteerbaar wordt met de magneetfunctie.
Methode 2 - Opslaan vanuit het 3D venster met een vaste camerapositie
Maak het gewenste object met behulp van de gereedschappen, bestaande objecten, Solid Element Operations, Profiler of een combinatie hiervan. Maak het object op zo’n manier dat het makkelijk te modelleren is, dit kan staand of liggend op de plattegrond zijn.
Open één van de standaard Views uit de View Map > Algemene werkmethodieken > 3D Object modelleren
óf
Roep een parallel 3D beeld op (Axonometry) zodanig dat het uiteindelijke bovenaanzicht van het object zichtbaar is via View > 3D View Options > 3D Projection Settings...
Liggende geconstrueerd: Achter- voor- of zijaanzicht (afbeelding rechts).
Sla het object verder op zoals bij Methode 1 beschreven.
Methode 1 kan ook gebruikt worden en voordat wordt opgeslagen de elementen omzetten naar Morphs en die in 3D roteren. Zie ook de paragraaf
Draaien van een object
Methode 3 - Opslaan vanuit het plattegrondvenster
Maak het gewenste object met behulp van de gereedschappen, bestaande objecten, Solid Element Operations, Profiler of een combinatie hiervan. Het object wordt op dezelfde manier geplaatst als de originele elementen. Werk de 2D weergave op met extra tekst, hotspots en arceringen.
Selecteer alle onderdelen in de plattegrond (onderdelen die niet zichtbaar zijn in de plattegrond worden dus niet meegenomen, tenzij ze tot de Group behoren)
Kies File > Libraries and Objects > Save Selection as...
Bij deze methode wordt geen 2D symbool aangemaakt, maar een 2D Script. Aanpassingen worden in het origineel gemaakt en daarna opnieuw opgeslagen als object onder dezelfde naam.
Modelleertips
Omzetten naar Morphs
Als objecten uit de standaard bibliotheek worden gebruikt om eigen objecten te modelleren, dan is het verstandig om deze op voorhand om te zetten naar Morphs. Als dat niet gebeurt, blijft het resulterende eigen object verwijzen naar het object uit de bibliotheek. Dit geldt niet voor ramen en deuren die worden gemaakt met de ramen- en deurenwerkplaats.
Draaien van een object
Soms is het gewenst een bestaand object in een andere richting te willen gebruiken. Dit kan met behulp van de Parallel Projections Settings als bij
Methode 2, maar ook door de elementen om te zetten naar Morphs die in alle richtingen zijn te draaien.
Selecteer het object (of de oorspronkelijke elementen)
Kies in het rechtermuisknop menu voor Convert Selection to Morphs.
Selecteer de Morph-elementen en kies voor Free Rotate. Doe dit bij voorkeur in een aanzicht of doorsnede. Roteer de elementen
Sla het object opnieuw op volgens een van bovenstaande methoden.
Nulpunt
Begin met het maken van het object op het absolute nulpunt. Zeker wanneer object parametrisch wordt, omdat het 3D script en de coördinaten dan veel leesbaarder worden.
Plaats de onderdelen van het te maken object op een speciale laag (bijvoorbeeld ‘B Objecten maken’), zodat het origineel bij het project bewaard wordt een eenvoudig kan worden aangepast. Als het 2D symbool is aangepast, sla dit dan ook op bij het object. Met het wijzigen van het object gaat dit namelijk verloren en op deze wijze kan het vervolgens weer eenvoudig terug gekopieerd worden.
Preview maken
Objecten zijn in het Object Settings venster zichtbaar (en makkelijker herkenbaar) met een Preview van het object. Previews worden niet automatisch toegevoegd aan het object. Maak hiervoor een plaatje van het object met een schermafbeelding programma (Win: Knipprogramma, Mac: Schermafbeelding) en kopieer dit vanuit het programma naar het Klembord. Of gebruik in een 3D view de Marquee Tool en gebruik het menu Edit > Copy en plak het nu in het Preview venster van het object.
Plaats het object in de plattegrond en selecteer het
Kies File > Libraries and Objects > Open Object
Open het Preview Picture venster van het object
Plak de zojuist gekopieerde afbeelding in het Preview
Sla het object op
Slim Building Materials en Surfaces instellen
Kies tijdens het modelleren van het object voor verschillende Building Materials, Surfaces, arceringen en pennen voor die onderdelen die later parametrisch moeten zijn. Ook onderdelen de standaard wel gelijke instellingen hebben, maar onafhankelijk aanpasbaar moeten zijn. Bij het geven van de namen voor de onderdelen, kan namelijk ook de defaultinstelling worden aangepast.
Veel eigen objecten: apart bestand
Indien er in een project veel eigen 3D elementen moeten worden aangemaakt, kan hiervoor eventueel ook een apart bestand gebruikt worden (met dezelfde instellingen, zodat het resultaat voorspelbaar is). Voordeel is dat er iemand anders dan gelijktijdig aan de elementen kan werken. Sla dit bestand in dezelfde projectmap op.
De elementen kunnen dan niet in de Embedded Library opgeslagen worden, maar moeten in een externe bibliotheek worden opgeslagen (zie artikel
Archicad en bibliotheken).
Teksten
Teksten kunnen in een object worden meegenomen, maar het is makkelijker en flexibeler om een Label te gebruiken. De teksten draaien dan goed mee, zijn aanpasbaar en verbergbaar, Noteer de teksten in bijvoorbeeld het ID of maak Archicad Properties aan. Selecteer het Label Tool. Stel het Label Text / Autotext in door Autotexten te kiezen . Gebruik voor het plaatsen van het label de associatieve Geometriemethode:
Het wijzigen van een 3D object
Voor het wijzigen van een 3D object moet het origineel (op de laag ‘B Objecten maken’) gewijzigd worden en het 3D object opnieuw opgeslagen moeten worden, het oude element moet hierbij overschreven worden. Wanneer de originelen niet meer zijn bewaard is het mogelijk om het object naar een Morph om te zetten. (Rechtermuisknop menu > Convert Selection to Morph) om dit vervolgens na de aanpassingen opnieuw op te slaan naar een object.
Wanneer na het wijzigen van een object de totale afmetingen van het object gewijzigd zijn, zullen reeds geplaatste objecten nog de oude afmetingen hebben. Selecteer de elementen en klik vervolgens in de object-browser een willekeurig ander object aan. Schakel daarna terug naar het gewenste object. Zie ook artikel
Een object met vaste afmetingen.
Verdiepingsgevoelig object
Objecten over meerdere verdiepingen kunnen op iedere verdieping een eigen weergave krijgen. Maak eerst een object zoals gebruikelijk en gebruik daarna
deze methode, die ook van toepassing is zelfgemaakte objecten.
Alternatieven voor het maken van 3D objecten
PARAM-O
Met
PARAM-O kunnen ook objecten gemaakt worden, maar dan met een vorm van visueel programmeren. Perfect voor het maken van aangepaste, parametrische objecten en bouwelementen zonder een enkele regel code of GDL script te schrijven..
Hotlinked Modules
Als een object wordt opgebouwd uit meerdere onderdelen die regelmatig moeten worden aangepast (bijvoorbeeld verschillende wanden en vloeren), kan het interessant zijn om
gelinkte modules te gebruiken.
Balken en kolommen met Complex Profiles
Balken en kolommen kunnen worden opgebouwd uit verschillende segmenten inclusief Complex Profiles met eventueel Offset Modifiers. Hieronder een voorbeeld van een variable eettafel:
Een balkonplaat:
En van een afscheiding:
Relingen
Ook relingen kunnen goed worden ingezet om variable componenten te maken. Hieronder een voorbeeld van een parametrische geveldrager:
2D objecten zijn erg makkelijk om te gebruiken wanneer een onderdeel, getekend in 2D, meerdere malen voorkomt en er altijd hetzelfde uit moet zien. Het voordeel van een 2D object boven het groeperen en kopiëren, is dat alle geplaatste objecten ...
Om elk Archicad project te beginnen met de eigen bureau-instellingen (lagen, pennen, arceringen, masters met eigen bureaustempel, enzovoort) kan een template (startbestand) aangemaakt worden. Aangezien de elementen in de Archicad-bibliotheek gebruik ...
Dit artikel geeft informatie over hoe een indicatieve daglichtberekening kan worden opgezet in Archicad. Dit met behulp van Archicad Properties, Expressions en vooringestelde Schedules in de KeyMember template. Indien de toegelichte methodieken ook ...
Een 'Patch' is een 2D object dat kan worden aangemaakt in alle vensters met uitzondering van het 3D venster. Met een Patch kunnen kleine onvolkomenheden worden weggewerkt door na het plaatsen de gegenereerde inhoud van het 2D symbool aan te passen. ...
Bekijk eerst deze artikelen voor het maken van een 2D object en voor het maken van een 3D object. Een zelfgemaakt object heeft automatisch een parametrische lengte en breedte en bij 3D objecten ook een hoogte. De lengte, breedte en/of hoogte kunnen ...